Harry Kingma beleefde angstige momenten in de Perzische Golf

 

Op 2 augustus 1990 vielen Irakese troepen Koeweit binnen. De invasie werd wereldwijd scherp veroordeeld. Op initiatief van de Verenigde Staten werd een internationale coalitie gevormd, de grootste sinds de Tweede Wereldoorlog. Nederland sloot zich aan en stuurde marineschepen naar de Perzische Golf. Op 17 januari begon de coalitie een oorlog tegen Irak, dat zich al snel gedwongen zag de bezetting van Koeweit op te geven. Daarmee kwam wel een einde aan het conflict, maar niet aan de regeringsmacht van de Irakese president Saddam.

 

Vijanden heeft hij nooit gezien, toch waren het spannende tijden voor Harry Kingma. Als bemanningslid van een marine bevoorradingsschip hielp hij eind 1990 en begin 1991 vanuit de Perziche Golf mee de Irakese troepen van Saddam Hoessein uit Koeweit te verdrijven. De dreiging van Scud-raketten en zeemijnen zorgde voortduren voor een angstige sfeer. ‘Achteraf is het allemaal goed gegaan, maar er hadden de gekste dingen kunnen gebeuren’.

 

In de familie van de in De Koog opgegroeide Kingma (47) is het heel gebruikelijk om in het leger te gaan. Twee oudere broers dienden bij de marine, een zus bij de landmacht en later bij de marechaussee. ‘Alleen mijn oudste zus heeft niks met het leger. Mijn opa was tankcommandant in Nederlands-Indië. Ik heb hem nooit gekend, maar keek altijd in zijn fotoalbums. Ik wilde zelf ook op een rank rijden, Later ging ik met mijn broers mee naar open dagen van de marine’.

Omdat de hele lichting 1966 buitengewoon dienstplichtig werd verklaard, hoefde Kingma niet in dienst. Maar kort daarop werd hij beroepssoldaat. Op 21 september 1987 zette hij zijn handtekening onder een contract als kortverbandvrijwilliger bij  de marine. ‘Voor vier jaar. Uiteindelijk ben ik negen jaar gebleven. Helaas moet je op je dertigste stoppen. Dat ging me aan het hart’.

Na een jaar algemene militaire vorming werd hij voor een opleiding tot machinist koeltechniek op de Hr. Ms. Zuiderkruis geplaatst. ‘Ik had geluk. We gingen direct voor vierenhalve maand naar de Oost. Bij de marine geldt dat als snoepreis. Ik heb in die tijd heel wat landen aangedaan: India, Indonesië, Singapore, Nieuw-Zeeland, Australië. We gingen daar heen ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van het moderne Australië. Hoogtepunt was een parade met honderden schepen bij Sydney, Geweldig om mee te maken’.

 

Na enkele kortere reizen ging de Zuiderkruis in het voorjaar van 1990 voor meerjarig onderhoud in dok. Dat was althans de bedoeling, want toen de onrust rond de Perzische Golf toenam, werd plotseling haast gemaakt. ‘De geruchten gingen dat ons schip wel eens die kant opgestuurd kon worden. Zoiets wordt niet zomaar bevestigd, maar toen er een goalkeeper (een antiraketsysteem, red.) op werd geplaatst, wisten wij wel wat er aan de hand was. We kregen allemaal extra wapens, het nieuwste van het nieuwste. En als bemanning kregen we trainingen in brandbestrijding en wat te doen bij biologische en chemische oorlogsvoering. Binnen een half jaar was het schip helemaal uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet’.

 

‘Hoe dichter bij Koeweit, hoe meer zeemijnen er dreven’

 

Op 2 augustus 1990 vielen Irakese groepen Koeweit binnen, op 19 november vertrokken drie Nederlandse marineschepen naar de Perzische Golf. De fregatten Jacob van Heemskerck en Philips van Almonde kregen opdracht de Amerikaanse vliegdek- en slagschepen te helpen beschermen. De Zuiderkruis werd ingezet als bevoorradingsschip. Ze losten er twee andere schepen af. ‘Vanaf het vertrek waren er doorlopend oefeningen. Vanaf het Suezkanaal werd het echt serieus. Irak schoot Scud-raketten op Israël en ook wij hielden rekening met een aanval. Die kon ook komen vanuit Egypte. Dat land was op onze hand, maar gezegd werd dat terroristen ons misschien zouden aanvallen vanuit de woestijn. We gingen anders wachtlopen, zodat altijd de halve bemanning paraat was. En we droegen altijd een tas mee, met een helm, gaspak, gasmasker en atropinespuiten, te gebruiken als er een gasaanval kwam. Zelfs als je op de hometrainer zat, stond die tas naast je’.

 

In de Straat van Hormoez, de toegangspoort tot de Perzische Golf, liep de dreiging verder op. Gevreesd werd voor kleine en snelle boten, die vanuit Iran een aanval zouden wagen. Al snel sijpelde berichten door over een aanval van de gezamenlijke internationale strijdkrachten tegen Irak. In de nacht van 17 januari 1991 was het zover. ‘De radarschermen waren vol stippen. Allemaal bommenjagers, op weg naar Koeweit. Kort daarna kwam de mededeling van de commandant: de aanval was begonnen’.

De Zuiderkruis bleef zes weken op zee. ‘We gingen soms heel kort naar de haven om brandstof en munitie in te nemen. Daarna waren we meteen weer weg. In de haven was een schip kwetsbaar. Zo’n haven was eigenlijk een groot fort. Overal liepen soldaten met wapens rond. Het vreemde was: ze richtten ook op je. Misschien niet een bewust, want ze keken over hun wapens heem om alles in de gaten te houden. Een gek gezicht. Wij zwaaiden altijd’. Kingma doet het oor, terwijl hij een lach op zijn gezicht tovert. Dan stopten ze wel, zich realiserend: oh ja, dat zijn vrienden’.

 

De Perzische Golf was door de geallieerden opgedeeld in gebieden. ‘Box 1 was het dichts bij Koeweit en dus het meest riskant. In de eerste weken voeren wij in box 6, de achterhoede. Maar omdat wij goalkeepers hadden, waren de Amerikanen erg gecharmeerd van de Nederlandsche marine. Na zes weken gingen we naar voren, om ze te begeleiden. Dat was tamelijk unie, want de marine van de Verenigde Staten is zo groot, dat ze normaal alles zelf doen’.

Met de verandering van positie veranderde ook de sfeer aan boord. ‘In de Achterste linies was het relatief relaxed. Niemand was er happig op naar voren te gaan. Hoe dichter bj Koeweit, hoe meer zeemijnen. Ze dreven overal en waren slecht zichtbaar. Als we overdag vuilniszakken of tonnen zagen, schoten we ze lek, zodat ze zonken en we ’s nachts niet in verwarring konden worden gebracht’.

Er waren verschillende soorten mijnen. ‘De meeste reageerden op trillingen en drukgolven. Sommige ontploften pas als het schip al bijna voorbij was. Dan werk je aan de achterzijde getreoffen, waar de bemanning sliep. In een haven zagen we een Amerikaans schip met een groot gat. Dat hadden wij een paar dagen eerder nog bevoorraad. Dat zet je wel aan het denken. Het had ons ook kunnen gebeuren. Er waren slachtoffers gevallen. Hoeveel weet ik niet, want dat soort mededelingen werd niet gedaan. Het was soms best angstig. Maar ook daarin vond je je ritme, want er moest toch worden gewerkt’.

 

Angst was er ook voor Scud-raketten. ‘Bij een aanval op Bahrein kwam een raket op een Amerikaanse basis terecht. Daarbij vielen veel doden. Wij voeren vlakbij maar hebben niks gemerkt. Na de bevrijding van Koeweit nam die dreiging wel af. Maar die van de mijnen bleef. Gelukkig gingen we na de bevrijding een maand eerder terug dan gepland. Wij waren niet meer nodig en werden vervangen door een mijnenjager en – veger. De terugreis was puur relaxter. In het Suezkanaal gingen we van boord om piramides te bekijken. We hebben een dagje Caïro gedaan en zijn naar een museum over Toetanchamon geweest. Het was heel raar. De spanning was eraf en er ontstonden allerlei kleine irritaties. Ik was blij dat we thuis waren. We kregen drie maanden verlof. Dat was wel heel super’.

Terugblikkend beseft Kingma dat hij het heeft getroffen. ‘Achteraf is het allemaal goed gegaan, maar er hadden de gekste dingen kunnen gebeuren. Het allerspannendst was het voor het thuisfront. Via het journaal kregen ze van alles mee, maar hoe het met ons ging, wisten ze niet. Het was vóór de tijd van de mobiele telefoon. Zodra we in een haven kwamen, probeerde je te bellen. Dat mocht maar tien minuten. We hadden tweehonderd man aan boord en die wilden allemaal naar huis bellen. Het was vaak lang op je beurt wachten. En dan maar hopen dat er iemand thuis was. We mochten weinig zeggen. Alleen dat het goed ging. Niet waar we waren. Die informatie was geheim’.

 

In 1993 deed hij opnieuw mee aan een internationale missie. Van september tot vlak voor de kerst voer hij op de Adriatische Zee, die door de NAVO tot verboden gebied was verklaard. Doel Was te voorkomen dat wapens werden gesmokkeld naar Bosnië-Herzegovina, waar een burgeroorlog woedde. ‘We controleerden koopvaardijschepen en bevoorraden de Amerikaanse fregatten die voor de kust voeren. Op afroep kwamen ze ’s nachts naar ons toe voor brandstof en munitie. Dat moest in het donker om geen doelwit te zijn voor vliegtuigen’.

Veel angst heeft hij er niet gekend. ‘Het was heel anders dan in de Golf. Er was geen dreiging van zeemijnen. Bovendien waren de Amerikanen de baas in de lucht’.

In 1996 zwaaide Kingma af, maar het leger heeft hij nooit kunnen loslaten. Stapels oorlogsboeken heeft hij gelezen. Bovendien is hij een verzamelaar van uniformen en andere militaire parafernalia. De bovenverdieping van zijn huis in Den Burg is uitgegroeid tot een klein museum. Als reservist helpt hij sinds 2009 mee bij marinedagen, reünies en op andere hoogtijdagen. ‘We doen van alles: van het begeleiden van VIP’s tot het opscheppen van borden nasi voor veteranen. Ook zijn we oefenvijand voor het korps mariniers. Ik vind het heel leuk. Het geeft met het gevoel dat ik nog bij de marine hoor’.

Veelvuldig heeft hij contact met oud collega’s. ‘We vormen een hechte club. Bij het afscheid van de Zuiderkruis heb ik de meesten weer gezien. Je weet precies wat je aan elkaar hebt. We kunnen elkaar acht jaar niet zien, maar als we elkaar wege ontmoeten, gaan we gewoon verder waar we gebleven zijn’.

 

Joop Rommets

Angstige momenten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website maakt gebruik van analytische cookies. Door deze site te blijven gebruiken, accepteert u ons gebruik van cookies.